
Iedereen die Nederlands leert of gewoon even twijfelt bij het schrijven, stelt zichzelf die vraag weleens: zeg je nou de hond of het hond? Het goede nieuws is dat je daar niet lang over hoeft te piekeren, want het is altijd de hond. Het woord hond is namelijk een zogenoemd de-woord. En bij de-woorden gebruik je simpelweg het lidwoord de. Zeg je het hond, dan klinkt dat niet alleen gek, het is ook gewoon fout. Het fijne aan deze regel is dat hij altijd geldt, ongeacht het ras. Het maakt dus niet uit of je over een chihuahua, een labradoodle of een grote herdershond praat, in alle gevallen zeg je de hond.
Het geslacht van hond
Grammaticaal gezien is hond een mannelijk zelfstandig naamwoord. Dat betekent dat je er in principe met hij naar zou moeten verwijzen. Toch doen veel hondeneigenaren dat niet zo strikt. Heb je een teefje thuis, dan voelt het natuurlijker om zij te zeggen. Dat is in het dagelijks taalgebruik helemaal niet erg, zolang je de basisregel maar onthoudt: het blijft de hond. Een grappig detail is dat veel mensen hun hond echt als familielid beschouwen en daardoor ook automatisch hij of zij gebruiken. Bij een labradoodle, die vaak als vrolijk en aanhankelijk wordt omschreven, hoor je bijvoorbeeld vaak: Zij ligt het liefst op de bank bij de kinderen. Taalkundig zou je hij moeten gebruiken, maar niemand zal er raar van opkijken als je het aanpast aan je eigen hond.

Wat is het meervoud van hond
Het meervoud levert gelukkig geen hoofdbrekens op. Dat is gewoon honden. Je plakt er dus netjes -en achter en klaar. Voorbeeld: Tijdens de wandeling kwamen er wel twintig honden voorbij, allemaal druk met snuffelen. Dit meervoud volgt dezelfde logica als veel andere de-woorden. Je zegt immers ook de katten of de koeien. In tegenstelling tot sommige onregelmatige woorden in het Nederlands, blijft hond dus heel overzichtelijk.
Elk of elke hond
Dan is er nog die andere veelgestelde vraag: zeg je elk hond of elke hond? Het juiste antwoord is elke hond. Bij de-woorden gebruik je altijd elke. Het woord elk hoort namelijk bij het-woorden. Een voorbeeldzin zou zijn: Elke hond heeft zijn eigen manier van aandacht vragen. Handig om te onthouden: zie je dat het om een de-woord gaat, dan kies je automatisch voor elke.
Aanwijzende woorden bij hond
Wil je een hond aanwijzen, dan gebruik je het woord die. Je zegt dus die hond, en niet dat hond. Dat laatste klinkt niet alleen vreemd, het klopt ook grammaticaal niet. Een voorbeeld: Die hond daar bij het hek blaft naar elke voorbijganger. Hier zie je meteen hoe natuurlijk het gebruik van die klinkt in combinatie met een de-woord.
Bezittelijke vormen
Wanneer je wilt aangeven dat een hond van iemand is, gebruik je de gewone bezittelijke voornaamwoorden die je bij de-woorden gewend bent. Denk aan mijn hond, jouw hond, zijn hond, haar hond of onze hond. Stel dat je een rottweiler hebt die je tuin bewaakt. Je zegt dan bijvoorbeeld: Onze rottweiler ligt vaak bij de poort en houdt alles goed in de gaten. Ook hier zie je dat de altijd klopt, ongeacht het geslacht of type hond.
Veelgemaakte fouten
Toch sluipen er vaak fouten in gesprekken of teksten. Sommige mensen zeggen bijvoorbeeld het hondje, omdat het verkleinwoord hondje een het-woord is. Dat klopt voor het verkleinwoord, maar vergeet niet dat hond zelf altijd een de-woord blijft. Je zegt dus: het hondje is schattig, maar de hond is groot. Een andere veelgemaakte fout is het gebruik van elk hond. Dat klinkt misschien logisch voor sommige mensen, maar grammaticaal is het echt fout. Hier geldt dus opnieuw: altijd elke hond.